Terug naar de startpagina
Zending

In 1609 wordt in de Instructies aan de eerste Gouverneur-generaal Both gemeld dat de Oost-indische handel moest dienen "tot verbreiding van de naam van Christus" en "tot zaligheid der onchristenen"

De dominee werd niet aangesteld door de gemeente, maar was in dienst van de VOC. Kritiek op Staat of VOC werd niet geduld. Hij werd bijgestaan de de leke-lezer.

In de VOC-periode (1602-1799) verlieten nog geen 1000 predikanten Nederland om dienst te doen in de Oost

De Rooms-katholieke bewoners van Indië  werden voor het gemak door de predikanten nu als Protestantse Christenen beschouwd.

De Indische Kerk is de in 1816 in Nederlands-Indië gevestigde organisatie van Protestante kerken.

1820 werden alle Protestante kerken in Nederlands-Indië verenigd onder één bestuur: de "Commissie tot de Zaken der Protestante Kerken in Nederlandsch Oost- en West-Indië", ook wel Indische of Haagsche Commissie genoemd.

1906 werd vanuit het Nederlands Bijbelgenootschap het Zendingsconsulaat in het leven geroepen, om activiteiten te coördineren. Ze werd bijgestaan door een Commissie van Advies, bestaande uit vertegenwoordigers van zendende kerken en verenigingen.

1929 ontstond uit deze commissie de Nederlandse Zendingsraad.

1930 kwam de 'Centrale Zendingsraad op Java' tot stand, bestaande uit een zendingsraad (samengesteld uit vertegenwoordigers van de genootschappen en kerken die onder de Javanen werkten), en een Javaanse Raad, samengesteld uit vertegenwoordigers van de jonge Javaanse kerken.

Hieronder de voornaamste zendingsverenigingen en –genootschappen, werkzaam in Nederlands-Indië

  • In 1797 werd het Nederlands Zendelinggenootschap opgericht om gestichte gemeenten in stand te houden en te voorzien in 't gebrek aan leraren. Door de politieke situatie kwamen de eerste zendelingen pas in 1814 in Batavia aan. Begonnen werd met zendingswerk op Oost-Java, Celebes en Sumatra.
  • Het Rijnsche Zendingsgenootschap (Rheinische Missions Gesellschaft), opgericht in 1828, was werkzaam op Borneo, Sumatra en Nias; Borneo ging in 1919 grotendeels over naar de Evangelische Missionsgesellschaft Basel.
  • Doopsgezinde Vereeniging, opgericht 1847, werkte op Java en Sumatra
  • Java-Comité, opgericht 1855, werkzaam op oost-Java en Sumatra
  • Nederlandse Zendingsvereniging, opgericht 1858, op west-Java en zuidoost Celebes
  • Utrechtse Zendingsvereniging, erkend 1859, op Nieuw-Guinea, Celebes, Halmahera en de Molukken
  • De Nederlandsch-Indische Zendingsbond, 1881 erkend, was een bond van verschillende zendingsgenootschappen
  • Luthers Genootschap, opgericht 1852, op de Batoe-eilanden (west-Sumatra)
  • Sangir- en Talaut-Comité, 1904 gestart, op de gelijknamige eilanden, ten noorden van Celebes.
  • Salagati-Zending, opgericht 1888 vanuit de Neu Kircher Mission van 1878, op midden-Java
  • Zending der Gereformeerde Kerken (1894), op midden-Java en en Soemba
  • Zending der Christelijk Gereformeerde Kerk in Hersteld Verband (1932) onder Chinezen en Javanen op oost-Java
  • Gereformeerde Zendingsbond (1901) op midden-Celebes
  • Het Advent Zendingsgenootschap in Nederlandsch-Indië (1929 erkend) in geheel Nederlands-Indië werkzaam.
  • Amerikaans Episcopale Methodisten (1819 opgericht) op oost-Sumatra onder Chinezen.
  • De Indische Advent Gemeente (1931 erkend), op Java, Sumatra en Ambon
  • De Evangelische Chineesche Gemeente tot uitbreiding van Gods Koninkrijk
  • De Hersteld Apostolische Zendingsgemeente in de Eenheid der Apostelen (1902/1904 erkend); werkzaam op geheel Java
  • De Pinkstergemeente in Nederlandsch-Indië (1924 erkend)
  • De Pinksterbeweging in Nederlandsch-Indië, in 1926 afgescheiden van de Pinkstergemeente.
  • De Pinkstervreugd in Nederlands-Indië, in 1932 afgescheiden van de Pinkstergemeente
  • The Christian Church, vanuit Zuid-Afrika, werkt voornamelijk onder de Europese bevolking op Java
  • The Christian Missionary Alliance, Amerikaanse zendingsvereniging die werkte op Borneo, Celebes, Lombok, Soembawa en onder de Chinese bevolking op Bali, samen met The Chinese Foreign Missionary Union
  • The Unevangelized Tribes Mission, op Borneo
  • De Bond voor Evangelisatie, 1917 erkend, werkte voornamelijk onder Europeanen
  • Het Leger des Heils, 1908 opgericht, deed maatschappelijk- en zendingswerk op Celebes.

Zie ook: Missie, Christendom, Godsdienst en Regeringsreglement 1854

Zeven Provinciën, zie bij Muiterij 'De Zeven Provinciën' 1933
Ziekten In Indië kreeg de VOC al snel te maken met voor Europeanen meer of minder bekende ziekten: 
  • cholera (borstzieckte of 'het bort')
  • pokken (in 1791 werd de stof van koepokken ingeënt om echte pokken te voorkomen)
  • tyfus (rotkoorts)
  • beri-beri (borborri of lammigheyt)
  • dysenterie (de persing, persie, rode loop of rood melesoen)
  • malaria (Bataviasche koorts)
Zielverkopers, zij gaven aan de pas aangeworven VOC-dienaren onderdak, eten en een uitrusting. Geëist werd een document of "ceel" waarmee de gage van de dienaar geïncasseerd kon worden. Omdat pas na een bepaalde diensttijd werd uitgekeerd, en de dienaar in de tussentijd kon zijn overleden of gedeserteerd, was aan het document een risico verbonden. Daarom verkochten de ceelverkopers (of zielverkopers) deze documenten aan speculanten.

Zie ook: VOC-Scheepsbemanning

Zondagsrust Al in de periode van de VOC was de zondag er voor om naar de kerk te gaan, en was het voor de dienaren de enige vrije dag. Ook na 1800 werkten de ambtenaren niet op zondag. In de loop van de 2e helft van de  19e eeuw kwamen er steeds bedrijven naar Indië en nam ook het aantal Europeanen toe. Toen dan ook een Gouverneur-generaal aantrad met een gereformeerd-christelijke achtergrond, te weten A.W.F. Idenburg, was de tijd rijp om in zijn periode (1906-1916) de zondagsrust in te voeren, zodat behalve overheidsinstanties en scholen ook het bedrijfsleven en de middenstand het werk neerlegden. In grote lijnen werd dit beleid uitgevoerd. Tot op heden is deze regeling blijven bestaan: op zondag zijn scholen, bedrijven, fabrieken en de meeste winkels dicht; alleen buurtwinkels, supermarkten en winkelcentra blijven open, alsmede cafés en restaurants.
Zoutregie Zout werd en wordt in praktisch de gehele archipel gebruikt bij de voedselbereiding. Al in de VOC-periode was de aanmaak van zout in de rechtstreeks bestuurde gebieden geen vrije industrie.

In 1813 volgde de instelling van het gouvernementsmonopolie op de zouthandel tijdens de Engelse periode: Madoerezen wonnen zout, en verkochten dit aan de Dienst der Zoutregie voor een goede prijs.

In 1870 werd besloten dat alleen op Madoera in naam van het gouvernement zout zou worden aangemaakt.

De ordonnantie van 1882 gaf de bepalingen aan in de zoutwetgeving t.a.v. aanmaak en vervoer.

In 1898 werd op Madoera de eerste zoutfabriek gebouwd, die de zout in de vorm van briketten leverde voor een groot deel van Nederlands-Indië.

De opbrengst in 1918 voor de regering was bijna 16,5 miljoen gulden.

Zuid-Afrika 

Voorgeschiedenis: in 1647 strandt het VOC-schip de 'Haerlem', op weg naar Batavia, bij de Kaap. Ca. 60 mannen bleven aldaar, en wisten te overleven. Pas in 1648 worden zij opgehaald door een vloot uit Batavia, waar Jan van Riebeeck deel van uitmaakte. 

Er ontstond van VOC-zijde het plan om zich aan de Kaap te vestigen: St. Helena werd minder geschikt als verversingsstation, men wilde andere landen vóór zijn en: gebleken was dat overleven daar mogelijk was.

In 1652 kwamen drie Oost-Indiëvaarders (de Reygjer, de Oliphant en de Walvisch) en twee jachten (De Goede Hoop en de Drommedaris) met 90 man en onder leiding van Jan van Riebeeck aan bij de Kaap de Goede Hoop om er zich te vestigen ten behoeve van een verversings- en bevoorradingsstation tussen de Republiek en Indië. Een vierkant houten fort werd al snel gebouwd, in de periode 1666-1674 vervangen door een  stenen kasteel met de naam "Goede Hoop", 375 meter verderop. Pas in 1679 was de gracht klaar.

Kasteel "Goede Hoop" zoals het er nu bij ligt.

Aanvankelijk bestond de 'verversing' alleen uit het kopen van slachtvee van de Khoikhoi (Hottentotten). Vanaf 1657 konden VOC-dienaren de status van 'Vrijburgher' krijgen door zich als boer rond Kaapstad te vestigen. De opbrengst van de landerijen viel echter tegen. Vanaf 1670 werd het oorspronkelijke gebied uitgebreid, zeker vanaf 1679 onder Simon van der Stel (zie hem in de lijst hieronder), toen er pas sprake was van een echte vestigingskolonie, met name in het gebied genaamd Stellenbosch en later ook Drakenstein. Vanaf ca. 1685 bracht de Kaap eindelijk meer op dan ze kostte.

Was Kaapstad de haven, met een markt en was het de garnizoensplaats, de directe regio werd bestemd voor de akkerbouw, en vanwege de slechte wegen was verderop het gebied voor de veeteelt: het vee kon naar de markt lopen.

Tot 1707 bood de VOC nieuwe Europese immigranten de helpende hand:

  • de overtocht was gratis
  • grote stukken land werd aangeboden
  • landbouwgereedschap mocht men gratis meenemen naar de Kaap.  

Daarna werd de hulp langzaamaan verminderd, door de grote aanvoer van slaven. Bovendien kwam er langzamerhand een sterke groei op gang onder de Europeanen door een natuurlijke bevolkingsaanwas.

VOC-bevolkingsontwikkeling:

  • 1652:       90 VOC-dienaren
  • 1679:     289 VOC-dienaren en Vrijburghers (+    191 slaven)
  • 1699:   1232 VOC-dienaren en Vrijburghers (+    536 slaven)
  • 1717:   2500 VOC-dienaren en Vrijburghers (+  2500 slaven)
  • 1795: 16000 VOC-dienaren en Vrijburghers (+16839 slaven)

De bevolking van VOC - Zuid-Afrika bestond uit:

  • de oorspronkelijke bewoners van Khoikhoi (Hottentotten) en San (Bosjesmannen)
  • Compagniedienaren
  • Vrijburghers
  • slaven
  • vrijzwarten (voormalige slaven)

De VOC vond dat de Khoikhoi (Hottentotten) geen staat hadden, dus(!) konden ze ook geen land bezitten. Bovendien werd de bestaande inheemse bestuurlijke organisatie niet in de koloniale staat geïncorporeerd, zoals op Ceylon en de Molukken.

Naast de VOC-dienaren waren er de Vrijburghers, die echter in hun handelsactiviteiten zeer beperkt werden door de Compagnie. In Kaapstad is het merendeel van hen kroegbaas en in mindere mate handwerksman of winkelier. Zij waren er vooral om boerenbedrijven in de regio op te starten. De Vrijburghers kwamen uit diverse landen: rond 1700 bestond het mannelijk deel grotendeels uit: 

  • Nederlanders 40,4 %
  • Duitsers 32,2 %
  • Fransen (Hugenoten) 8,5 %
  • Kaapgeborenen 6,9 %

Het totale aantal immigranten die nakomelingen kregen in de periode 1657-1806:

  • Nederlanders: 520 mannen en 312 vrouwen
  • Duitsers: 913 (!) mannen en 63 vrouwen
  • Fransen: 90 en 77
  • Denen en Scandinaviërs: 67 en 2

De Vrijburghers moesten een jaarlijkse 'Opgaaf' of 'Generale Opneem' afgeven waarin hun bedrijfsresultaten en bezittingen stonden vermeld i.v.m. de belastingbepaling. 

De vrije mannen (Vrijburghers) hadden weerplicht:

  • als schutter dienen in één van de burgercompagnieën
  • meewerken aan het herstel van openbare wegen en rivierbeddingen.
  • verplichte jaarlijkse deelname aan de 'Generale Wapenschouwing' of 'Optrek' in Kaapstad (later ook in Stellenbosch). Doch door de steeds groter wordende afstanden, de voortdurend bedreigende situaties en natuurlijk de wachtende oogsten was deelname voor velen onmogelijk.

In 1706 was er een heuse Vrijburgheropstand: zij schreven naar de Heeren XVII over illegale zelfverrijking, machtsmisbruik tegen Vrijburghers, en manipulatie, gepleegd door Kaapse Compagnieambtenaren, waaronder de Gouverneur. De Vrijburghers wezen er op dat VOC-dienaren:

  •  wederrechtelijk land bezaten, en
  • op grote schaal landbouw bedreven naast hun VOC-baan.

De Heeren XVII grepen resoluut in, en riepen de voornaamste aangeklaagden terug naar patria, waaronder de Gouverneur Willem Adriaan van der Stel (zie in de lijst hieronder), de dominee en de landdrost van Stellenbosch.

De Fransen onder de Vrijburghers waren Hugenoten (Franse Calvinisten), die na de opheffing van het Edict van Nantes in 1685 geen kans meer zagen  om veilig in Frankrijk te blijven wonen, en o.a. hun heil zochten in de Republiek. Vanaf 1688 kwamen zij naar de Kaap en vestigden zich voornamelijk in Drakenstein en in de 'Fransche Hoek', waar ze zich vooral bezighielden met  het planten van wijnstokken. Overigens werd er aan de Kaap al wijn verbouwd.

Slaven kwamen bijna in zijn totaliteit van buiten Zuid-Afrika: Voor-Indië, Oost-Indië en Madagascar. Vanaf 1657 ook uit West-Afrika. De slavenaanvoer bleef groot, omdat hun geboortecijfer aan de Kaap erg laag was. In 1685 werd besloten dat de slaven van de VOC na 30 jaar vrij konden komen (Kaapsgeborenen op hun 40e levensjaar) onder de volgende voorwaarden:

  • ze moesten goed Nederlands kunnen spreken en
  • belijdenis hebben gedaan
  • 100 gulden in termijnen betalen aan de VOC

Later werden deze voorwaarden versoepeld. De slaven van particulieren vielen onder de voorwaarden van hun eigenaren.

Met een 'zwarte' werd altijd een slaaf bedoeld en nooit een Khoikhoi of San. Een vrij geworden slaaf werd een 'vrijzwart' genoemd, en stond juridisch dichtbij de status van een Vrijburgher, alleen: na de vrijwording moest hij zijn oude eigenaar nog een paar jaar dienen, en ingeval van armoede kon hij terugvallen in de status van slaaf.

 

Het oranje gebied geeft het gebied aan van de VOC in de laatste periode; in het oosten (1778) begrensd door de Grote Visrivier, waarna in 1779 de eerste van de negen Kafferoorlogen begon, een strijd tegen het volk van de Xhosa's, die zo'n honderd jaar duurde.

Het VOC-bestuur in Zuid-Afrika was in handen van de Politieke Raad; zij vertegenwoordigde de soevereiniteit van de VOC, stond onder de Heeren XVII en bovendien gebonden aan de Bataviase Statuten. Zij bestond uit de Commandeur (later Gouverneur) en een Raad bestaande uit:

  • secunde (tweede man na de Gouverneur en hoofdadministrateur)

  • kapitein van het garnizoen

  • oudste onderkoopman, of koopman / opperkoopman

  • kassier

  • VOC-winkelier

  • garnizoensboekhouder

  • later ook de fiscaal

  • aanwezig was altijd de secretaris, die echter geen stemrecht had

De Commandeur (Gouverneur) had de rol van voorzitter. Was er iemand aanwezig met een hogere functie, zoals een Commissaris-Generaal, dan was deze de voorzitter.

In de Politieke Raad was geen plaats voor Vrijburghers.

De wetten van de Raad werden Plakkaten genoemd; een samenvatting van deze plakkaten stonden in het Generaal Plakkaat.  

Uit de juridische activiteiten van de Raad ontstond de Raad van Justitie. De hoogste rechterlijke ambtenaar was de fiscaal independent; hij opereerde onafhankelijk van de Politieke Raad en was slechts verantwoording verschuldigd aan de Heeren XVII. De rol van de fiscaal is aanklager en hoogste opsporingsambtenaar. Buiten de Kaapse Tafelvallei wordt de functie van fiscaal uitgevoerd door de landdrost. De commandeur / gouverneur had geen plaats in de Raad van Justitie. Vanaf 1658 werden twee Vrijburghers aan de Raad toegevoegd in zaken waar andere Vrijburghers bij betrokken waren. Indien er ernstige misdrijven waren begaan aan boord van een schip werd er een Brede Raad gevormd: de schipper en de koopman van het betrokken schip, samen met de Raad van Justitie. Onder Simon van der Stel werd de Raad van Justitie gesplitst: civiele zaken door de Politieke Raad zonder de gouverneur en strafzaken door de kapitein-luitenant, een vaandrig of luitenant en drie Vrijburghers.

Naast genoemde colleges waren er nog:

  • College van Weesmeesters: zij beheerden de boedels van Kaapse wezen, van zij die overleden waren zonder directe erfgenaam of van wie de erfgenaam niet aan de Kaap aanwezig was.

  • Hof voor Huwelijkse Zaken: zij controleerden de voorwaarden om te mogen trouwen

Hoe de formele verhouding in elkaar zat tussen de Heeren XVII en Batavia met de Kaap er tussen in is nooit helemaal duidelijk geworden. Het lijkt dat de Republiek bepaalde bemoeienissen t.a.v. Kaapstad delegeerde aan de Gouverneur-generaal in Batavia.

Op lokaal niveau waren bestuur en juridische zaken in handen van de landdrost (voorzitter en VOC-dienaar ) en de Heemraad (bestaande uit Vrijburghers). De juridische activiteiten bestonden alleen uit civiele zaken tot 50 rijksdaalders. Het geheel viel onder de Politieke Raad te Kaapstad.

Het oorspronkelijke gebouw van de 'Burgherwacht' in Kaapstad, later o.a. rechtbank, politiebureau en stadhuis. Heden is het een museum.

 

Het Robbeneiland, 11 km ten noorden van Kaapstad, was sinds 1658 een ballingsoord, toen Jan van Riebeeck zijn tolk Herrie (King Harry) er heen verbande; in de 18e eeuw gebruikte Batavia het om 'lastige' prinsen en sjeiks uit Voor-Indië, Malakka en Oost-Indië uit de buurt te hebben. De laatste bekende banneling was Mandela.

 

Commandeurs en Gouverneurs: 

Afkortingen: C= Commandeur, G=Gouverneur, w=Waarnemend, CG= Commissaris-Generaal

  • 1652-1662  Jan Anthonisz. van Riebeeck (1619-1677) (C)
  • 1662-1666  Zacharias Wagenaer (1614-1668) (C) (ook bij Japan)
  • 1666-1668  Cornelis van Qualberg (geb. 1623) (C) (ook bij Malakka)
  • 1668-1670  Jacob van Borghorst (C)
  • 1670-1671  Pieter Hackius (overl. 1671) (C+G)
  • 1671-1672  waarnemende Raad
  • 1672          Albert van Breugel (w-C)
  • 1672-1676  IJsbrand Godske(n) (eerste G) (zie hem ook bij Malabar en Perzië)
  • 1676-1678  Johan Bax van Herenthals (overl. 1678) (C)
  • 1678-1679  Hendrik Crudorp (w-C)
  • 1679-1699  Simon van der Stel (1639-1712) (C, vanaf 1691 G)
  • 1699-1707  Wilhelm Adriaan van der Stel (1664-1723) (G)
  • 1707-1708  Johannes Cornelis D'Ablaing (1663-1721) (w-G)
  • 1708-1711  Louis van Assenburg (1660-1711) (G)
  • 1711-1714  Willem Helot (w-G)
  • 1714-1724  Maurits Pasques de Chavonnes (1654-1727) (G)
  • 1724-1727  Jan de la Fontaine (1689-1743) (w-G)
  • 1727-1729  Pieter Gysbert Noodt (1681-1729) (G)
  • 1729-1737  Jan de la Fontaine (1689-1743) (w-G, vanaf 1730 G)
  • 1737          Adriaan van Kervel (1681-1737) (G)
  • 1737-1739  Daniel van den Hengel (w-G)
  • 1739-1751  Hendrik Swellengrebel (1700-1760) (G)
  • 1751-1771  Ryk Tulbagh (1699-1771) (G)
  • 1771-1785  Joachim, baron van Plettenberg (1739-1793) (w-G, vanaf 1774 G)
  • 1785-1791  Cornelis Jacob van de Graaff (1734-1812) (G)
  • 1791-1792  Johan Isaac Reinus (Rhenius)(w-G)
  • 1792-1793  Sebastiaan Cornelis Nederburgh (1762-1811) (CG) en Simon Hendrik Frijkenius (1747-1797) (CG)  
  • 1793-1795  Abraham Josias Sluysken (1736-1799) (CG) (zie hem ook bij Suratte)
  • 1795-1803  Engelse bezetting tot de Vrede van Amiëns
  • 1803-1804  Jacob Abraham (Uitenhage de) Mist (1749-1823)(CG)
  • 1803-1806  Jan Willem Janssens (1762-1838) (G),

Vanaf 1806 is het gebied definitief in handen van de Engelsen, hetgeen formeel werd geregeld tijdens het Wener Congres en in het Tractaat van Londen.

Over geestelijke verzorging was in het eerste octrooi van de VOC (1602) niets opgenomen, hoewel al in 1602 predikanten naar de Oost gingen; dat veranderde met het octrooi van 1622 waarin de VOC werd opgedragen het publieke (gereformeerde) geloof  te onderhouden. De Politieke Raad in Kaapstad diende een verzoek in bij de Heeren XVII, die bij de classis in Amsterdam informeerde naar een geschikte kandidaat. Deze predikant kwam vervolgens in dienst van de VOC als ambtenaar, en kon zonodig door de VOC ontslagen worden. Een geheel andere situatie dan in de Republiek! 

De schepelingen die vanuit Ceylon, Batavia of Nederland aanmeerden, verbleven vaak een aantal weken en soms maanden in Zuid-Afrika. De hoger geplaatsten konden onderdak krijgen bij mensen thuis, waar tegen een vergoeding logies werd aangeboden; de lageren verbleven in herbergen. Als vrijetijdsbesteding was er de uitdaging om de Tafelberg te beklimmen: een zware tocht van ca. vijf uur. Sommigen waagden het zelfs om op de top de nacht door te brengen. Het geheel was niet van gevaar ontbloot, omdat leeuwen nog regelmatig in de omgeving voorkwamen.

De Kaapkolonie wordt wel een "onwettig kind" genoemd, omdat volgens de octrooien de eerste vestiging in het gebied van de West-Indische Compagnie lag, en niet in dat van de VOC. De Heeren XIX dienden namens de WIC in 1659 hierover een klacht in bij de Staten-Generaal. Doch tot een beslissing is men niet gekomen. De WIC had waarschijnlijk meer behoefte aan een flinke financiële vergoeding, dan om het gebied daadwerkelijk op te eisen.

Evenals in Nederlands-Indië was er jarenlang een gebrek aan vrouwen. In 1713 was de verhouding volwassen man / vrouw nog 18:10! Terwijl de VOC het gezin toch als basis wilde zien. Daarom werden net als onder J.P. Coen in Batavia uit de Republiek weesmeisjes gehaald. Dochters van Vrijburghers en ambtenaren huwden om dezelfde reden op zeer jonge leeftijd. Soms was er ook sprake van huwelijken met Khoi-vrouwen. Relaties met slavinnen werden zeer verwerpelijk gevonden, doch kwamen veelvuldig voor. Wel konden Europeanen met een slavin huwen, mits zij vrijgekocht was, Nederlands sprak en bovenal de gereformeerde godsdienst had aangenomen.

Het Christen-zijn werd in de VOC-periode in zo'n geval belangrijker geacht dan het verschil blank - zwart/bruin.

Zie ook: VOC-locaties.

Zwaardecroon, Henricus (1667-1728)

  • Als jongeman naar Indië, waar hij toegevoegd werd aan de staf van Commissaris-generaal Van Reede tot Drakestein, die de corruptie en sluikhandel moest aanpakken.

  • In 1689 werd hij koopman, later opperkoopman, en daarna volgde een benoeming tot commandeur van Jaffapatnam op Ceylon.

  • Na nog een aantal functies werd hij benoemd tot Raad van Indië.

  • Tenslotte volgde zijn benoeming tot gouverneur-generaal.(1718-1725) Hij nam proefnemingen met tal van cultuurgewassen, zoals zijdeteelt, suiker en koffie. Ook wist hij in 1722 de Chinese jonken met thee weer in Batavia te krijgen, die eerder door de houding van zijn voorganger Van Swoll waren weggebleven.

Zie ook: Gouverneurs-generaal op rij.

Terug naar de startpagina